Vorige week gaf ik een training voor afstudeerbegeleiders in Breda. Heel leuk en inspirerend. De belangrijkste vraag van die avond was ‘hoe kun je als onderzoeksbegeleider een goede probleemstelling herkennen?’. Een lastige vraag die mij bij lezingen en workshops vaak gesteld wordt. Laat me je een paar tips geven.
Een goede probleemstelling ….. is een vraag! En wel een open vraag! Waar vragen we naar? Naar gedrag, motieven, feiten en meningen. Naar een beschrijving, diagnose, evaluatie of effect. Zo’n vraag gaat over een bepaalde groep (domein, populatie) en een bepaalde periode. Is dat laatste niet het geval, dan ga je ervan uit dat het onderzoek zich in het heden afspeelt. De probleemstelling bevat alle kernbegrippen van het onderzoek en de methode van dataverzameling is er logisch uit af te leiden. Dat kan dan kwalitatief of kwantitatief onderzoek tot gevolg hebben, of beiden. Ook moeten de doelstelling op de probleemstelling aansluiting. Het kan niet zo zijn dat de doelstelling van de probleemstelling afwijkt. Immers: wat moet je dan onderzoeken? En: wat gebeurt er met de resultaten?
Laten we eens naar een voorbeeld kijken:
Zo is de probleemstelling ‘is er verschil in werkbeleving tussen mannelijke en vrouwelijke docenten op het hbo?’ een gesloten vraag. Die is alleen met ‘ja’ of ‘nee’ te beantwoorden. Beter is: ‘in welke mate is er verschil in werkbeleving tussen mannelijke en vrouwelijke docenten op het hbo?’. In dit geval gaat het om een beschrijvende vraag. Een domein wordt wel afgebakend, maar een periode niet: het onderzoek speelt zich in het heden af.
Ben je ook op zoek naar factoren die deze verschillen tussen mannen en vrouwen verklaren (indien aanwezig natuurlijk), dan zou je de probleemstelling kunnen aanvullen met ‘en welke factoren liggen aan deze verschillen ten grondslag?’. Ook kan het zijn dat je aanbevelingen doet aan de Vereniging van Hogescholen. Dan komt er nog een tweede vraag bij je probleemstelling: ‘welke aanbevelingen kunnen aan de Vereniging van Hogescholen worden gedaan om werkbeleving bij mannen en vrouwen te optimaliseren?’.
Wat is er nu gebeurd? Ik heb feitelijk twee deelvragen aan mijn probleemstelling geplakt. Er zijn twee manieren om deze probleemstelling in z’n geheel weer te geven:
1) In een zin met bijzinnen (lastig en lang, maar wel compleet):
In welke mate is er verschil tussen mannelijke en vrouwelijke docenten op het hbo, welke factoren liggen daaraan ten grondslag en welke aanbevelingen kunnen aan de Vereniging van Hogescholen worden gedaan om werkbeleving bij mannelijke en vrouwelijke docenten te optimaliseren?
2) In een hoofdvraag met deelvragen:
In welke mate is er verschil tussen mannelijke en vrouwelijke docenten op het hbo?
- Welke factoren liggen aan dit verschil ten grondslag?
- Welke aanbevelingen kunnen aan de Vereniging van Hogescholen worden gedaan om werkbeleving bij mannelijke en vrouwelijke docenten te optimaliseren?
Wat het beste is? Dat ligt aan het curriculum van de opleiding. De lange, complexe vorm zie je vaak bij empirisch onderzoek. De kortere variant is op veel hogescholen gebruikelijk. Meer tips over kwaliteit van probleemstellingen? Kijk op de website bij Wat is Onderzoek?.
Tot de volgende keer maar weer.