Etnostratificatie

Meestal gaat dit blog over praktijkonderzoek, over afstudeerbegeleiding en over hoger onderwijs. Deze keer werd ik echter teruggeworpen op mijn oorspronkelijke fascinatie voor sociologie door de zoveelste terroristische aanslag.

Op 22 maart was het goed mis. Een aanslag, ditmaal nog dichter bij huis dan de vorige keren: Zaventem en het centrum van Brussel. Het journaille moest even resetten. Na de eerste oorlogskoppen, de paniekverhalen en de sensatie van het moment verscheen dit weekend ook een aantal interessante achtergrondartikelen in de pers (zie bijvoorbeeld Van Reybrouck, 2016). Artikelen die ingaan op de vraag hoe het komt dat in sommige woongemeenschappen de kans op extremisme – als oplossing voor een uitzichtloze situatie – groter is dan elders. Daarin trof mij het woord ‘etnostratificatie’. Een sociologisch begrip dat aanduidt hoe jouw afkomst bepaalt in welke niche van de arbeidsmarkt je terecht komt, en indirect dus wat je kansen zijn. Als je het begrip googelt, dan valt op dat je hoofdzakelijk Belgische (Vlaamse) entries krijgt. De publicaties starten zo ongeveer begin van deze eeuw (zie Martens & Vertommen, 2005; Verhaeghe, 2011).

In het artikel van Verhaeghe (2011) wordt teruggegrepen op de sociaal kapitaal-theorie van Bourdieu (1986) en op de sociale netwerknoties van Lin (2001), twee theorieën die ik als socioloog vaak heb toegepast. Volgens de laatste hebben mensen de neiging om sociale contacten aan te knopen met personen die op hen lijken. Zowel bij allochtonen als bij autochtonen zijn dat mensen met ongeveer dezelfde culturele en sociaal-economische achtergrond. Worden deze mensen vanuit historisch en institutioneel perspectief achtergesteld, dan is de kans groot dat dit ook voor hun sociale netwerkcontacten geldt. Wat hier nodig is, is sociale mobiliteit, veelal als gevolg van een beter en hoger opleidingsniveau.

Volgens de columnisten van vorig weekend zit ‘m daar juist het probleem. Een kloof in het Belgische onderwijssysteem als een van de oorzaken van segregatie (Van Reybrouck, 2016). De daaropvolgende uitzichtloosheid kan een voedingsbodem zijn voor extremisme, al dan niet gebaseerd op religieuze overwegingen. Hoe verwerpelijk de gevolgen ook zijn.

Ook statistisch gezien worden de beweringen bevestigd: in migrantenwijken zijn meer voortijdige schoolverlaters, hebben de mensen gemiddeld genomen een lager opleidingsniveau en is de jeugd- en algemene werkloosheid hoog. Dat geldt ook voor de criminaliteit. Je zou kunnen stellen dat het bouwen aan interculturele contacten voor migranten een positief effect heeft op hun mobiliteitskansen. In eerste instantie is dat ook zo, maar Verhaeghe (2011) vraagt zich terecht af of dit wel het effect is dat men gemeten heeft. Immers, mobiliteit in sociale netwerken ontstaat deels doordat men gebruik maakt van de kennis en contacten van iemand met een hogere sociale klasse, en niet zozeer van iemand met een andere etnische achtergrond. Verhaeghe noemt dit mogelijk een spurieuze relatie en ik denk dat hij gelijk heeft.

Zo is de cirkel rond. Extremisme is verwerpelijk in iedere (uitings)vorm. Mijn pleidooi voor gelijkwaardige opleidingskansen voor iedereen in de samenleving blijft echter overeind. Ongeacht sociale en culturele achtergrond, maar wel met respect voor diezelfde achtergrond.


Gebruikte bronnen:


Bourdieu, P. (1986). ‘The forms of capital’, in J. Richardson (Ed.), Handbook of theory and research for the sociology of education, New York: Greenwood.

Lin, N. (2001). Social capital: A theory of social structure and action. Cambridge: Cambridge University Press.

Van Reybrouck, D. (2016, 26 maart). Wie naar het Belgische onderwijs kijkt, ziet de kiem van de tragiek van Brussel verklaard. De Correspondent.

Verhaeghe, P. (2011). De sociaaleconomische integratie van etnische minderheden De rol van interklasse en interetnische contacten. Migrantenstudies (2).

Vertommen, S. & Martens, A. (2009). Allochtonen beloond: Etnostratificatie op de loonmarkt. Jaarboek De Arbeidsmarkt in Vlaanderen, editie 2005 (Hoofdstuk 9). Leuven: Steunpunt Werk.