Gistermorgen tijdens het hardlopen op een klein achterweggetje bij Nieuw- en Sint Joosland schoot ineens de vraag door me heen: wat beweegt een DEAN eigenlijk? Ik realiseerde me dat je deze vraag op twee manieren kunt beantwoorden – en een column was geboren.
Wat beweegt een DEAN?
Dat is in mijn geval niet zo moeilijk. Ik ben verzot op hardlopen. Liefst door de mooie Walcherse binnenwegen. Omgeven door hoge heggen waar je niets anders hoort dan het gezang van de vogels. Zeker in deze tijd van het jaar, zo mei/juni. Het mooie lichte groen van het jonge blad aan bomen en struiken. De wegkanten helemaal wit van het fluitenkruid, met haar specifieke kruidige geur. De dijkjes knalgeel van de boterbloemen. Op zulke dagen voel ik me een bofferd dat ik op Walcheren woon. Bovendien is hardlopen een goede vorm van ontspanning. Je blijft er fit en slank bij, je maakt de goede hormonen aan (is het nu endorfine of anandamide). In mijn geval maak ik mijn hoofd ‘leeg’ (want echt leeg is ‘ie nooit helemaal), en kom ik vaak energieker thuis dan ik weg ging. Om het ook gezond te houden heb ik een personal coach voor technische trainingen, laat ik me goede loopschoenen aanmeten en eet ik zo gezond mogelijk. Dit alles voor mens sana in corpore sano.
Wat beweegt een DEAN?
In dat geval kan ik je vertellen dat ik geïnspireerd raak door mooi onderzoek op onze academie, door interessante onderwerpen, goed toegepaste onderzoekstechnieken en door gedrevenheid van onderzoekers. Collega’s die de ‘extra mile’ willen gaan voor hun onderzoek zijn de beste promotoren voor hun vak. Ook doe ik veel inspiratie op met studenten; als ik ze kan laten zien hoe mooi het vak onderzoek is en mijn passie kan delen. Als ik docenten zie die zo trots zijn als een pauw als ‘hun’ studenten afstuderen.
Praktijkonderzoek is voortdurend in beweging. Dat merk ik tijdens discussies op onze Academie, tijdens lezingen, workshops en conferenties. Als DEAN moet je inspelen op deze dynamiek. Wat moeten we onze hbo-studenten aan onderzoekscompetenties meegeven, wat hebben ze nodig in de latere beroepspraktijk? Vinden we dat iedere student een aantal basisvaardigheden moet hebben op onderzoeksgebied? Of bieden we just in time en just enough elementen aan die passen bij het beroepsprofiel? Ligt de nadruk dan op kwantitatief of op kwalitatief onderzoek?
Kijkend naar die laatste vraag, dan wordt mijn interesse als socioloog gewekt door onderwerpen die de samenleving raken. Als onderzoeker en statisticus wordt ik blij van valide en betrouwbare onderzoeksresultaten die in deze samenleving kunnen worden ingezet. Op het snijvlak tussen de twee disciplines realiseer me vervolgens dat het niet alleen de cijfers zijn die ertoe doen, en dat je je terdege af moet vragen wat er achter die cijfers speelt. Voor mij wordt dat snijvlak zichtbaar in de combinatie van kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Cijfers geven een objectieve maat der dingen, maar je moet ook nagaan wat mensen beweegt. En daarmee zijn we terug bij het begin.
Wat moeten we studenten dan meegeven? Ze moeten zeker beschikken over een set basiscompetenties, die het beste worden verwoord in een onderzoekende houding. Onderzoeksvaardigheden zijn complex, wat zoveel wil zeggen dat het aanleren en het gebruik ervan voordelen geeft in alle facetten van de beroepspraktijk van onze latere professional. Daarmee pleit ik voor een vaste basis voor alle studenten. We moeten daarin echter niet doorslaan. Dat houdt in dat we wel degelijk de beroepspraktijk in het oog houden en hun bewegingen volgen, zodat we het onderzoeksonderwijs, kwalitatief en kwantitatief, kunnen aanpassen aan wat het werkveld van onze professional vraagt. The best of both worlds dus.
Ik wens jullie veel ‘beweging’ toe.