Wie staat er voor de klas?

Gedurende meer dan 25 jaar heb ik met veel plezier les gegeven aan eerstejaars studenten. Soms was dat een hele uitdaging. Studenten waren nieuw, ze wisten niet wat ze moesten verwachten en mijn cursus ging over statistiek, niet het meest favoriete vak (en dan druk ik me zachtjes uit). Voor mij zat de uitdaging er in om studenten te inspireren om onderzoek te doen (en statistiek) en om het leuk en nuttig te vinden. Voor studenten omdat ze veel weerstand moesten overwinnen tegen het volgen van statistiek. Het is me altijd gelukt ze te motiveren en ik bewaar warme herinneringen aan de vele colleges, werkgroepen en besprekingen die ik met studenten heb gehad.

Deze herinneringen heb ik ook aan mijn eigen tijd als student, toen ik sociologie en algemene sociale wetenschappen studeerde. De faculteit zette haar beste en meest ervaren hoogleraren in om studenten ook in het eerste jaar zo goed mogelijk onderwijs te geven, met veel passie en inspiratie. Ik genoot ervan. Het vormde mijn keuzes voor het verdere verloop van mijn studie.

Laatst verscheen er een artikel over dit onderwerp in de Chronicle of Higher Education (Supiano, 2018). In de Verenigde Staten is onderzoek gedaan naar de vraag wie je het beste voor de klas kunt zetten bij introductiecursussen. De uitkomsten komen deels overeen met mijn ervaringen, want ervaren professoren die studenten weten te inspireren hebben een positieve invloed op studiekeuzes die studenten daarna maken. Wat me wel verbaasde is het resultaat dat docenten met een vaste aanstelling studenten meer en beter weten te bereiken dan docenten met een flexibele aanstelling, of met een deeltijdbaan. Aan het eind van dit artikel wordt dan ook geadviseerd om zoveel mogelijk ervaren professoren met een vaste aanstelling voor de klas te zetten.

Dit resultaat lijkt in Nederland niet houdbaar: de inhoudelijke generaliseerbaarheid is klein. Dat komt omdat men in Nederland veel meer dan elders werkt met deeltijd- en flexibele aanstellingen. Kun je in Nederland je onderwijsrol combineren met een baan in het bedrijfsleven of een andere functie, dan wordt dit juist als een pré gezien omdat je die ervaring in de les kunt gebruiken. Is dat in Amerika dan niet zo? Ik heb contact gezocht met de journalist van het artikel en haar antwoord luidt dat het aan het systeem ligt, het zogenaamde functiehuis. De colleges in de VS kennen een campus-systeem, met vaste medewerkers die op de campus wonen, die al hun uren (ook de vrije) in hun onderwijs steken en die altijd ter beschikking van hun studenten staan. Mensen die in de VS flexibel werken hebben vaak meerdere banen op meerdere campussen naast elkaar, dit om de eindjes aan elkaar te knopen. Een financieel argument dus. Het geregel en de verschillen tussen deze campussen maakt dat zij niet dezelfde focus op hun studenten hebben als het vaste personeel, vandaar dat de colleges liever vast personeel hebben die op één campus werkt. Als je deze context kent, plaatst het de resultaten van het Amerikaanse onderzoek wel in een ander daglicht. Werken in deeltijd heeft daar hele andere drijfveren dan in Nederland.

Wel zijn we het erover eens dat docenten moeten kunnen inspireren en motiveren, of ze nu vaste staf zijn of tijdelijke docenten. Dat je als onderwijsinstelling juist je ervaren en inspirerende docenten en professoren moet inzetten, juist bij introductiecursussen. In Nederland maakt het dan niet uit wat de aard van het arbeidscontract is. Verder kun je nieuwe docenten begeleiden om ook een inspirerende docent te zijn door een ‘buddy’ systeem van senior en junior docenten in te stellen. Ik doe het nog altijd graag: voor de klas staan in een introductiecursus, studenten aan de hand nemen bij de eerste schreden die ze in het hoger onderwijs zetten. Ze leren hoe leuk het is om onderzoek te doen. Daar word ik blij van!


Bron:

Supiano, B. (April 15, 2018). It Matters a Lot Who Teaches Introductory Courses. Here’s Why. The Chronicle of Higher Education.